Ons land staat bekend als een land dat al eeuwenlang strijd levert met het water. Het water dat ons land heeft gevormd – en het tegelijkertijd in zijn voortbestaan bedreigt. Tot op de dag van vandaag. De Sint-Elisabethsvloed in het begin van de vijftiende eeuw, de watersnoodramp in 1953, de Deltawerken: het zijn begrippen en gebeurtenissen die voorgoed in ons collectieve geheugen zijn opgeslagen.
Tegen deze achtergrond is het niet zo vreemd dat tal van plaatsnamen een wat 'waterige' klank hebben: Broek aan Waterland, Rotterdam, Amsterdam, Sluiskil, Maastricht – afijn, vult u maar aan... Een eindeloze rij van namen die getuigen van die soms moeizame symbiose van mens en water.
Om zich te beschermen tegen het hoge water zochten onze voorouders het vaak letterlijk hogerop. Een terp, een natuurlijke verhoging in het landschap, was een uitgelezen plek voor de bouw van een nederzetting. Vele plaatsnamen in het Maasland – mijn geboortestreek – verwijzen naar deze ontstaansgeschiedenis. Toen ik tijdens mijn vakantie enkele fietstochten langs de Maas ondernam, viel me plotseling de verwantschap tussen verschillende plaatsnamen op: Haren, Macharen, Bergharen, Escharen... Dat kon geen toeval zijn. En dat was het ook niet. Na enig speurwerk kwam ik er al snel achter dat de gemeenschappelijke noemer '-haren' herleid kon worden tot het Germaanse woord 'haran', wat simpelweg 'heuvel' betekent. Een toevluchtsoord, een min of meer veilige plek.
Het kerstverhaal heeft eveneens te maken met veiligheid. Met zekerheid en geborgenheid. Met de vraag of er plaats is in de herberg voor twee jonge ouders en hun pasgeboren kind. Het heeft te maken – denk aan de wijzen uit het oosten – met de vraag naar de zin van mijn bestaan. Met de richting die ik kies. Met de weg die ik ga, mijn eigen ster achterna. Het heeft te maken met de vraag waarop ik bouwen kan. De vraag naar een stevig en betrouwbaar fundament voor het huis van mijn leven.
Het antwoord van Jezus is duidelijk: 'Ieder die mij hoort en doet wat ik zeg, zal het vergaan als een verstandig man die zijn huis bouwde op de rots.' (Matteüs 7, 24) Jezus' woorden – zo verwoordt de evangelist de ervaring van de eerste generatie christenen – vormen een betrouwbaar richtsnoer, een stevig houvast voor de mens die op zoek is naar volheid van leven. Op dit fundament is het goed bouwen. Het huis van je leven zal staan. Als een huis, inderdaad. Als op rotsgrond. En weinig hoeft je nog te verontrusten. Ook niet als het je tegenzit. Als de storm opsteekt en het water je tot de lippen stijgt. Want – zo luidt in de kern de boodschap van het evangelie – je bent in goede handen bij een God die jou draagt en vasthoudt. Getrouw aan zijn naam: 'Ik zal er zijn'. Of ook: 'Immanuël', dat wil zeggen 'God met ons'.
Het geboorteverhaal roept bij velen warme gevoelens op. Gevoelens van vertedering. En daar is niets mis mee. Want als onze tijd ergens behoefte aan heeft is het dat. Licht, warmte, saamhorigheid. Toch stelt het geboorteverhaal ook de indringende vraag of er ook in ónze stal plaats is voor mensen in nood. Of het ook hén warmte en veiligheid biedt die niet tot 'de onzen' behoren. Juist in hun ogen laat God zich ontmoeten. Dat is volgens mij de kern van het kerstverhaal. God is mens geworden om ons menselijk bestaan te delen. In alle broosheid en kwetsbaarheid. En die God ontmoeten we nog elke dag.
Een paus als Franciscus beklemtoont het 'herberg-karakter' van de kerk. Een kerk die een pleisterplaats is, of minstens behoort te zijn, voor mensen in nood, wie of wat zij ook zijn. Een kerk die haar deuren open zet. Letterlijk en figuurlijk. Zomaar. Uit liefde. Dat is de kern van het evangelie. Dat. En niets anders.
Dat wij – in die geest – samen Christus' kerk mogen zijn.
Een zalig kerstfeest voor u en de uwen!
Pastor Ruud Roefs