Op 16 november 1965 – drie weken voor beëindiging van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) kwamen veertig bisschoppen uit verschillende landen bij elkaar. Plaats van handeling: de Domitilla-catacomben buiten Rome. Een bewuste keuze waarmee men uitdrukking gaf aan het verlangen naar 'herbronning', heroriëntatie, terugkeer naar het élan, naar het enthousiasme – maar vooral ook de eenvoud van het allereerste begin. Men wilde opnieuw een 'kerk van de armen zijn' – een motto dat paus Johannes XXIII vier weken voor het begin van het concilie in een radiotoespraak deed uitgaan. Een kerk van de armen, dat wil zeggen: een kerk die er zich van bewust is dat armen en verdrukten – waar ter wereld ook – wezenlijk en volwaardig deel uitmaken van de kerk als 'volk van God'. Dat armoede wezenlijk onrecht is en als zodanig ingaat tegen Gods bedoeling met de schepping. En dat de kerk – juist op grond van het evangelie – spreekbuis dient te zijn voor hen die worden veroordeeld tot een leven in armoede. Zo wilde men kerk zijn. En niet anders.
De veertig genoemde bisschoppen – onder hen (zie afbeelding hiernaast) Helder Camara, aartsbisschop van Recife (Brazilië, 1909-1999) – pakten dit thema op, maar gingen nog een stap verder. Hun samenzijn mondde uit in een gezamenlijke belofte, het zogenaamde 'catacombenverdrag', waarin men zich persoonlijk verplichtte tot een leven 'in de geest van het evangelie'. Bisschoppelijke paleizen (het woord alleen al!) werden ingeruild voor eenvoudige onderkomens – soms midden in een sloppenwijk. In kleding, voeding en wijze van vervoer wilde men zich niet onderscheiden van gewone mensen om hen heen. Ambtsinsignes dienden van eenvoudig materiaal te worden gemaakt – en niet van zilver en goud, en het gebruik van eretitels werd afgewezen – als zijnde in strijd met 'de geest van het evangelie'. De kerk, zo stelde men, dient niet te denken in termen van macht. Zij is geroepen tot dienstbaarheid. En een kerk die niet dient, zo luidde de gemeenschappelijke overtuiging, dient tot niets.
Later zouden zich nog zo'n vijfhonderd bisschoppen aansluiten bij dit prachtig initiatief. Desondanks verzandde het, bloedde het langzaam dood. Want al vrij snel kwam er verzet vanuit de kerkelijke hiërarchie die grote vragen had bij de radicaliteit van genoemde keuzes – en met name bij de nadrukkelijke keuze voor de armen die de kerk, zo vreesde men, wel eens in conflict zou kunnen brengen met de machtigen der aarde. De machtigen der aarde met wie velen aan de top van de kerkelijke ladder het opvallend goed konden vinden. Konden en kunnen.
Einde verhaal, zou je kunnen denken. Zo leek het inderdaad lange tijd. Totdat er, nota bene in Rome zelf, een man tot paus wordt gekozen die de naam Franciscus aanneemt. Daarmee verwijzend naar Franciscus van Assisi, de 'poverello', de kleine arme. De heilige die achthonderd jaar geleden in daad en in woord – in die volgorde – het evangelie uitdroeg, met in zijn hart een bijzonder plekje voor de allerkleinsten en allerarmsten. Franciscus. Een paus die eenvoudige en voor iedereen toegankelijke woorden spreekt. Uit het hart en tot het hart. Een mens die weinig opheeft met uiterlijk vertoon. Niet te goed is om zijn eigen koffers te dragen. En zich verplaatst in een eenvoudige Fiat in plaats van de pauselijke limousine. Of om het 'op z'n bijbels' te zeggen: op een ezel – en niet te paard. Een hoopvol teken. Het doet minstens vermoeden dat het anders kan.
Echt groot ben je, zo luidt de boodschap van het evangelie – echt groot, als je het aandurft jezelf klein te maken. Groot ben ik, als ik neerdaal van die troon van hoogmoed en eigen gelijk. Als ik alle eigendunk en arrogantie varen laat en respectvol voor mijn naaste 'door de knieën ga'. Voor mijn naaste die is als ik. Een kind van God.
Pastor Ruud Roefs
Beuningen, maart 2021